plezier
Nederlands
Woordafbreking
- ple·zier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | plezier | - |
verkleinwoord | pleziertje | pleziertjes |
Zelfstandig naamwoord
plezier o
- een staat van genoegen
- Hij ondervond veel plezier daarvan.
- iets wat genoegen schept
- Hij deed haar daarmee een pleziertje.
Antoniemen
- onplezier, displezier
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
plezieren |
plezier
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plezieren
- Ik plezier.
- gebiedende wijs van plezieren
- Plezier!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plezieren
- Plezier je?
Gangbaarheid
- Het woord plezier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plezier' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.