kapper

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kap·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘struik, bes’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1]
  • Naamwoord van handeling van kappen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord kapper kappers
verkleinwoord kappertje kappertjes

Zelfstandig naamwoord

kapper m

  1. (beroep) iemand die beroepsmatig de kapsels van mensen verzorgt, haarkapper [2]
  2. iemand die kapt of hakt [3]
  3. gereedschap dat kapt of hakt
  4. (voeding) (plantkunde) Capparis spinosa een in Zuid-Europa voorkomende heester waarvan de ingelegde bloemknoppen worden gebruikt in o.m. kappertjessaus etc. [4] [5]
Synoniemen
Hyponiemen
  • klompenkapper
  • rietkapper
  • seriekapper
  • steenkapper
  • toneelkapper
  • tweekapper
  • uitkapper
  • vijfkapper
  • vijlenkapper
  • voorkapper
Afgeleide begrippen
  • kappersbedrijf
  • kappersbeurt
  • kappersbezoek
  • kappersbezoeken
  • kappersblad
  • kappersopleiding
  • kapperspatroon
  • kapperssalon
  • kappersschool
  • kappersstoel
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.