kapper
Nederlands
Woordafbreking
- kap·per
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘struik, bes’ voor het eerst aangetroffen in 1551 [1]
- Naamwoord van handeling van kappen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kapper | kappers |
verkleinwoord | kappertje | kappertjes |
Zelfstandig naamwoord
kapper m
- (beroep) iemand die beroepsmatig de kapsels van mensen verzorgt, haarkapper [2]
- iemand die kapt of hakt [3]
- gereedschap dat kapt of hakt
- (voeding) (plantkunde) Capparis spinosa
een in Zuid-Europa voorkomende heester waarvan de ingelegde bloemknoppen worden gebruikt in o.m. kappertjessaus etc. [4] [5]
Hyponiemen
|
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
|
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord kapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kapper' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "kapper" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.