kanaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kanaal    (hulp, bestand)
  • IPA: /ka'naːl/
Woordafbreking
  • ka·naal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kunstmatige waterweg’ voor het eerst aangetroffen in 1376 [1]
  • Van Frans canal en Latijn canalis (pijp, goot, kanaal). Op zijn beurt van Grieks kanna (riet). Verwant met Hebreeuws qane (riet) en Arabisch qanah (riet).
enkelvoud meervoud
naamwoord kanaal kanalen
verkleinwoord kanaaltje kanaaltjes

Zelfstandig naamwoord

kanaal o

  1. (waterstaat) gegraven waterweg, (scheepvaartkanaal)
  2. (waterstaat) een (natuurlijke) tak van een rivier in een rivierdelta
    • De Wolga vertakt in de laatste kilometers voor de uitmonding in een tal van kanalen. 
  1. (elektrotechniek) (informatica) in de informatietheorie een entiteit tussen zender en ontvanger met een bandbreedte via welke het (na bemonstering) mogelijk is een aantal bits per seconde aan informatie over te dragen. (zie communicatiekanaal, radiokanaal, satellietkanaal, televisiekanaal, transmissiekanaal, videokanaal)
  2. in meest algemene zin: een transportmogelijkheid voor materie of informatie
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kanaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Fries

Zelfstandig naamwoord

kanaal

  1. kanaal gegraven waterweg.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.