kanaal
Nederlands
Woordafbreking
- ka·naal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kunstmatige waterweg’ voor het eerst aangetroffen in 1376 [1]
- Van Frans canal en Latijn canalis (pijp, goot, kanaal). Op zijn beurt van Grieks kanna (riet). Verwant met Hebreeuws qane (riet) en Arabisch qanah (riet).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kanaal | kanalen |
verkleinwoord | kanaaltje | kanaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
kanaal o
- (waterstaat) gegraven waterweg, (scheepvaartkanaal)
- (waterstaat) een (natuurlijke) tak van een rivier in een rivierdelta
- De Wolga vertakt in de laatste kilometers voor de uitmonding in een tal van kanalen.
- (elektrotechniek) (informatica) in de informatietheorie een entiteit tussen zender en ontvanger met een bandbreedte via welke het (na bemonstering) mogelijk is een aantal bits per seconde aan informatie over te dragen. (zie communicatiekanaal, radiokanaal, satellietkanaal, televisiekanaal, transmissiekanaal, videokanaal)
- in meest algemene zin: een transportmogelijkheid voor materie of informatie
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1.
|
|
Gangbaarheid
- Het woord kanaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kanaal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Fries
Zelfstandig naamwoord
kanaal
- kanaal gegraven waterweg.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.