zender
Nederlands
Woordafbreking
- zen·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zender | zenders |
verkleinwoord | zendertje | zendertjes |
Zelfstandig naamwoord
zender m
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- zender-ontvanger, zenderaanbod, zendercoördinator, zenderhoppen, zenderindeling, zenderkleuring, zenderpark
Vertalingen
1.
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zenderen |
zender
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zenderen
- Ik zender.
- gebiedende wijs van zenderen
- Zender!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zenderen
- Zender je?
Gangbaarheid
- Het woord zender staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zender' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.