inpikken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·pik·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

inpikken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inpikken
pikte in
ingepikt
zwak -t volledig
  1. iets je toe-eigenen, je ergens van meester maken
    • Wij hebben nog de laatste zitplaatsen kunnen inpikken.  
    • Weer een ander vertelt over ándere Marokkanen die tegen hem klagen over PVV’ers. „Ik zeg dan: stel jij je eens voor dat er in Marokko Zuid-Afrikanen komen die onze banen inpikken. Dan stemmen wij daar óók op een politicus als Wilders.” [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord inpikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Petra de Koning 9 december 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.