inpikken
Nederlands
Woordafbreking
- in·pik·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van in en pikken ww
Werkwoord
inpikken [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inpikken |
pikte in |
ingepikt |
zwak -t | volledig |
- iets je toe-eigenen, je ergens van meester maken
- Wij hebben nog de laatste zitplaatsen kunnen inpikken.
- Weer een ander vertelt over ándere Marokkanen die tegen hem klagen over PVV’ers. „Ik zeg dan: stel jij je eens voor dat er in Marokko Zuid-Afrikanen komen die onze banen inpikken. Dan stemmen wij daar óók op een politicus als Wilders.” [2]
Synoniemen
- achteroverdrukken, afpakken, aftroggelen, bietsen, gappen, grissen, jatten, pikken, pakken, snaaien, verduisteren, toe-eigenen, veroveren
Gangbaarheid
- Het woord inpikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'inpikken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.