cavia
Nederlands
![](../I/m/Ajax_and_Flower_the_guinea_pigs_(2006).jpg)
Cavia's
Woordafbreking
- ca·via
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘knaagdier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1853 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cavia | cavia's |
verkleinwoord | caviaatje | caviaatjes |
Zelfstandig naamwoord
cavia v/m
- (knaagdieren) een Zuid-Amerikaans knaagdier dat vooral als huisdier gehouden wordt
- Wij hebben een cavia thuis.
- Dat de cavia een huisdier is danken we aan de Inca’s. Die domesticeerden het beestje zo’n 3.000 jaar geleden in Peru. Sindsdien is de cavia - cuy in het Spaans - een belangrijke voedselbron voor Peruanen.[2]
Afgeleide begrippen
- caviakooi, caviapolitie
Vertalingen
1. een Zuid-Amerikaans knaagdier dat vooral als huisdier gehouden wordt
|
|
Gangbaarheid
- Het woord cavia staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cavia' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.