honderdveertig

Nederlands

0140
honderdveertig,
op een abacus
Uitspraak
Woordafbreking
  • hon·derd·veer·tig
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

honderdveertig

  1. "140", het getal tussen honderdnegenendertig en honderdeenenveertig, honderd plus veertig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen honderdveertig euro en zevendertig cent. 
    1. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer honderdveertig van het grootste hotel. 
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen

rangtelwoord

  • honderdveertigste

hooftelwoorden samengesteld met "honderdveertig" ht als linkerdeel

  • honderdveertigduizend
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord honderdveertig honderdveertigs
verkleinwoord honderdveertigje honderdveertigjes

Zelfstandig naamwoord

honderdveertig v / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 140 is aangeduid
    • Als jij honderdveertig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

honderdveertig mv

  1. groep van 140 eenheden
    • Die honderdveertig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden. 

Gangbaarheid

  • Het woord honderdveertig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.