hok

Nederlands
Uitspraak
  • Geluid:  hok    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hok
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bergruimte’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1]
  • [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord hok hokken
verkleinwoord hokje hokjes

Zelfstandig naamwoord

hok o

  1. een bepaald dierenverblijf
Synoniemen
Hyponiemen
   
Afgeleide begrippen
   
  • achthokkig
  • driehokkig
  • eenhokkig
  • hokschaap
  • hokspel
  • hokvast
  • meerhokkig
  • tweehokkig
  • veelhokkig
  • vierhokkig
  • vijfhokkig
  • zeshokkig
Uitdrukkingen en gezegden
  • Er gaan veel makke schapen in een hok.
wanneer iedereen rustig blijft, passen veel mensen in dezelfde ruimte
Vertalingen
    1. een bepaald dierenverblijf   

Gangbaarheid
  • Het woord hok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord
vervoeging van
hokken

hok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hokken
    • Ik hok. 
  2. gebiedende wijs van hokken
    • Hok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hokken
    • Hok je? 

Verwijzingen
  1. "hok" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
  2. hok op website: Etymologiebank.nl
  3. hok op website: Etymologiebank.nl


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

hok

  1. hok
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.