pashok
Nederlands
Woordafbreking
- pas·hok
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van pas ww en hok
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pashok | pashokken |
verkleinwoord | pashokje | pashokjes |
Zelfstandig naamwoord
pashok o
- hokje in winkel waar je kleding kunt passen
- "Nu begrijp ik dat je je oude kleren zat was", meldt mijn meewinkelende vriendin opgewekt als ik in nóg een passend prairiepakje uit een pashok kom. En mijn man vraagt bij thuiskomst hoe ik zo bruin heb kunnen worden, in de winter in Londen. Want ik zie er zo gezond uit. Of heb ik iets met mijn haar gedaan? Nee, gewoon nieuwe kleren.[1]
Gangbaarheid
- Het woord pashok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pashok' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- NRC Ellen de Bruin 3 januari 2004
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.