hinder
Nederlands
Woordafbreking
- hin·der
Zelfstandig naamwoord
hinder m
- last, ongemak: Wegenwerken veroorzaken meestal hinder voor de omwonenden.
Verwante begrippen
- benardheid, gêne, knelpunt, last, overlast, penarie, stoornis, verlegenheid, verslagenheid, verstoring
Hyponiemen
- geluidhinder, geluidshinder, geurhinder, lichthinder
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
hinderen |
hinder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinderen
- Ik hinder.
- gebiedende wijs van hinderen
- Hinder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinderen
- Hinder je?
Gangbaarheid
- Het woord hinder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'hinder' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.