heil
Nederlands
Woordafbreking
- heil
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘welzijn, redding’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- Afgeleid van heel (onaangetast, volledig). [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heil | - |
verkleinwoord | heiltje | heiltjes |
Zelfstandig naamwoord
heil o
- Veel heil en zegen! (nieuwjaarswens)
- voordeel.
- Ik zie daar geen heil in.
Hyponiemen
- kinderheil, moederheil, zielenheil
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord heil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'heil' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.