heilig
Nederlands
Woordafbreking
- hei·lig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘verheven’ voor het eerst aangetroffen in 776 [1]
- afgeleid van heil met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | heilig | heiliger | heiligst |
verbogen | heilige | heiligere | heiligste |
partitief | heiligs | heiligers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
heilig
- door wijding aan het goddelijke bijzonder gemaakt
Hyponiemen
- goedheilig, onheilig, schijnheilig
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- De heilige hermandad
de politie [3]
- Een heilig boontje zijn
erg braaf zijn
Vertalingen
1. door wijding aan het goddelijke bijzonder gemaakt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
heiligen |
heilig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heiligen
- Ik heilig.
- gebiedende wijs van heiligen
- Heilig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heiligen
- Heilig je?
Gangbaarheid
- Het woord heilig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'heilig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.