gelukzalig
Nederlands
Woordafbreking
- ge·luk·za·lig
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘uiterst gelukkig’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- afgeleid van geluk met het achtervoegsel -zalig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gelukzalig | gelukzaliger | gelukzaligst |
verbogen | gelukzalige | gelukzaligere | gelukzaligste |
partitief | gelukzaligs | gelukzaligers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
gelukzalig
- heel erg gelukkig
- Met een gelukzalig lacht begroette de baby zijn moeder.
Hyponiemen
- welgelukzalig
Gangbaarheid
- Het woord gelukzalig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gelukzalig' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.