fonds

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fonds
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vastgelegd kapitaal’ voor het eerst aangetroffen in 1651 [1]
  • afgeleid van het Franse fonds of daarvoor van het Latijnse 'fundus'
enkelvoud meervoud
naamwoord fonds fondsen
verkleinwoord fondsje fondsjes

Zelfstandig naamwoord

fonds o

  1. een voor een bepaald doel vastgelegd kapitaal, ('potje')
  1. vereniging die dat kapitaal vergaart en beheert
    • bestuurslid van een kankerfonds heeft ruim zeshonderdduizend euro in eigen zak gestoken 
  1. effect (waardepapier) van een bepaalde uitgevende instelling b.v. een aandelenfonds, beleggingsfonds, indexfonds, obligatiefonds
    • fondsen worden meestal verhandeld via beurzen 
  1. uitgeversfonds (alle werken waarvan een uitgever het recht van uitgave bezit)
    • Als uitgever heb ik een succesvolle bijdrage geleverd aan het verhogen van de omzet voor het fonds 
  1. ziekenfonds
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

fonds mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fond

Gangbaarheid

  • Het woord fonds staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.