effect
Nederlands
Woordafbreking
- ef·fect
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘uitwerking’ voor het eerst aangetroffen in 1456 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | effect | effecten |
verkleinwoord | effectje | effectjes |
Zelfstandig naamwoord
effect o
- uitwerking, invloed, het gevolg van een handeling of gebeurtenis
- Het is afwachten wat het effect zal zijn.
- De aanpassing bracht niet het gewenste effect.
- (economie), (financieel) waardepapier, zoals een obligatie of een aandeel
- De topman kreeg een boete voor het niet melden van handel in effecten van het bedrijf.
- afwijking van een bal als gevolg van de draaiing om z'n eigen as
- De aanvaller haalde met effect uit.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. uitwerking
2. waardepapier
Gangbaarheid
- Het woord effect staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'effect' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: effect (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ɪˈfɛkt/
- SAMPA: /I"fEkt/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
effect | effects |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.