effect

Nederlands

[2] effecten
[3] stuiteren van een bal met een top-spin effect: de bal stuitert minder hoog op en gaat sneller vooruit
Uitspraak
Woordafbreking
  • ef·fect
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘uitwerking’ voor het eerst aangetroffen in 1456 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord effect effecten
verkleinwoord effectje effectjes

Zelfstandig naamwoord

effect o

  1. uitwerking, invloed, het gevolg van een handeling of gebeurtenis
    • Het is afwachten wat het effect zal zijn. 
    • De aanpassing bracht niet het gewenste effect. 
  1. (economie), (financieel) waardepapier, zoals een obligatie of een aandeel
    • De topman kreeg een boete voor het niet melden van handel in effecten van het bedrijf. 
  1. afwijking van een bal als gevolg van de draaiing om z'n eigen as
    • De aanvaller haalde met effect uit. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord effect staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • Geluid:  effect (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɪˈfɛkt/
  • SAMPA: /I"fEkt/
enkelvoud meervoud
effect effects

Zelfstandig naamwoord

effect

  1. effect
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.