expres

Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·pres
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met opzet’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • [2] [3]
stellend
onverbogen expres
verbogen expresse
partitief expres

Bijvoeglijk naamwoord

expres

  1. met opzet
    • Hij deed expres niet zijn best. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
    1.   
enkelvoud meervoud
naamwoord expres expressen
verkleinwoord expresje expresjes

Zelfstandig naamwoord

expres m

  1. (spoorwegen) verkorte vorm van exprestrein
    • Hij ging met de expres op vakantie. 
Vertalingen
    1.   

Gangbaarheid
  • Het woord expres staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen
  1. "expres" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
  2. expres op website: Etymologiebank.nl
  3. expres op website: Etymologiebank.nl


Tsjechisch
Uitspraak
  • IPA: /ɛksprɛs/
Woordafbreking
  • ex·pres

Zelfstandig naamwoord

expres m onbezield

  1. (spoorwegen) expres, exprestrein
  2. expresse, expresbrief
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
nominatiefexpresexpresy
genitiefexpresuexpresů
datiefexpresuexpresům
accusatiefexpresexpresy
vocatiefexpreseexpresy
locatiefexprese / expresuexpresech / expresích
instrumentalisexpresemexpresy
Synoniemen
  1. expresní vlak m onbezield
  2. spěšný dopis m onbezield
Afgeleide begrippen
  • expresní
Typische woordcombinaties
  • Orient expres m onbezield - Oriënt-Express
  • Transsibiřský expres m onbezield - Transsiberië Express

Bijvoeglijk naamwoord

expres

  1. expres-; met betrekking tot expres
Verbuiging
  • Onverbogen

Verwijzingen

Meer informatie
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.