ervaring
Nederlands
Woordafbreking
- er·va·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ervaring | ervaringen |
verkleinwoord | ervarinkje | ervarinkjes |
Zelfstandig naamwoord
ervaring v
- een vorm van kennis; iets door ondervinding geleerd hebben
- Ik heb heel veel ervaring met autorijden en ik kan het dus ook heel goed.
- kennis hebben van de gebruikelijke gang van zaken
- Mijn ervaring met het beloop van deze ziekte is eigenlijk maar heel beperkt.
- een reflectie uit observatie en betrokkenheid bij bepaalde processen of toestanden
- Deze fout is een waardevolle ervaring geweest waarvan ik veel geleerd heb.
Hyponiemen
- aha-ervaring, bijna-doodervaring, gevechtservaring, jeugdervaring, levenservaring, piekervaring, praktijkervaring, reiservaring, werkervaring, zeilervaring
Afgeleide begrippen
- ervaringsbewijs, ervaringsdeskundige, ervaringsdeskundigheid, ervaringseconomie, ervaringsfeit, ervaringswereld, ervaringswetenschap
Uitdrukkingen en gezegden
- ervaring opdoen
Vertalingen
1. een vorm van kennis
|
|
ervaring opdoen
|
Gangbaarheid
- Het woord ervaring staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ervaring' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.