inzicht
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: inzicht (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈɪnzɪχt/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈɪnzɪxt/
- (Limburg): /ˈɪnzɪx/
Woordafbreking
- in·zicht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inzicht | inzichten |
verkleinwoord | inzichtje | inzichtjes |
Zelfstandig naamwoord
inzicht o
- het doorhebben hoe iets in elkaar zit
- Hij heeft een goed inzicht in schaak.
- het beseffen of erkennen van iets
- Inzicht is de eerste stap tot verandering.
- inzage; het inzien (van een document)
- Hij kreeg inzicht in een paar van de belangrijkste documenten.
Hyponiemen
- beleidsinzicht, koersinzicht, levensinzicht, schuldinzicht, spelinzicht, zelfinzicht, ziekte-inzicht
Afgeleide begrippen
- inzichtelijk, inzichtgevend, inzichtig, inzichtkaart, inzichtsvraag, inzichtvraag
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord inzicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'inzicht' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.