emmer

Een emmer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  emmer    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈɛmər/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈɛmər/
Woordafbreking
  • em·mer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vat’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
[1] enkelvoud meervoud
naamwoord emmer emmers
verkleinwoord emmertje emmertjes

Zelfstandig naamwoord

[2] enkelvoud meervoud
naamwoord emmer -
verkleinwoord - -

emmer m [3]

  1. busvormig taps toelopend vat (met hengsel), waarin men vloeistoffen of vaste stoffen kan verplaatsen
    • Moe van het ramen lappen zette hij de emmer weg. 
  1. Triticum dicoccum Schrank ex Schuebl. syn. Triticum turgidum subsp. dicoccon is een tetraploïde tarwesoort, met wilde en gecultiveerde varianten
Synoniemen
Hyponiemen
  • aalemmer
  • aasemmer
  • afvalemmer
  • asemmer
  • baggeremmer
  • blusemmer
  • brandemmer
  • drekemmer
  • gietemmer
  • grachtemmer
  • grijpemmer
  • handemmer
  • huisvuilemmer
  • ijsemmer
  • kalkemmer
  • kiepemmer
  • koelemmer
  • kolenemmer
  • koolemmer
  • luieremmer
  • maatemmer
  • melkemmer
  • overgietemmer
  • paardenemmer
  • pedaalemmer
  • peulenemmer
  • pompemmer
  • putemmer
  • scheepsemmer
  • schepemmer
  • sleepemmer
  • speelgoedemmer
  • speenemmer
  • stalemmer
  • stokemmer
  • toiletemmer
  • trapemmer
  • trekemmer
  • vuilemmer
  • vuilnisemmer
  • vuilwateremmer
  • vuinisemmer
  • wastafelemmer
  • wateremmer
  • wijnemmer
  • zandemmer
Afgeleide begrippen
  • emmerbagger
  • emmerbaggermachine
  • emmerbaggermolen
  • emmerbank
  • emmerdouche
  • emmerelevator
  • emmerhengsel
  • emmerhout
  • emmerketting
  • emmerkettingsteek
  • emmerladder
  • emmermeer
  • emmermolen
  • emmerpomp
  • emmerreeks
Uitdrukkingen en gezegden
  • dat was de druppel die emmer deed overlopen
een kleine gebeurtenis die er voor zorgt dat een grens werd overschreden
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
emmeren

emmer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emmeren
    • Ik emmer. 
  2. gebiedende wijs van emmeren
    • Emmer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van emmeren
    • Emmer je? 

Gangbaarheid

  • Het woord emmer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

emmer

  1. altijd, steeds, in ieder geval
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.