dwerg
Nederlands
![](../I/m/Dwerg_op_voorgevel_-_Zwolle_-_20228799_-_RCE.jpg)
[2] dwerg op voorgevel
Woordafbreking
- dwerg
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onnatuurlijk klein mens’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
- (erfwoord) Via Oudnederlands *dwerg van Germaans *dwergaz. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dwerg | dwergen |
verkleinwoord | dwergje | dwergjes |
Zelfstandig naamwoord
dwerg m
- (mythologie) mensachtig wezen dat corpulent is, een baard heeft en een muts draagt, en erg kort van stuk is
- "Sneeuwwitje en de zeven dwergen" is een beroemd sprookje.
- De dwerg stond snel weer op, keek Netelbrand nerveus aan en wees toen met een bevende vinger naar de muur achter hem.[3]
- (figuurlijk) abnormaal klein persoon (bij verdere uitbreiding ook gezegd van dieren of dingen)
- Veel dwergen zijn patiënten met achondroplasie.
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een buitengewoon klein mens
Gangbaarheid
- Het woord dwerg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dwerg' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.