dagelijks

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dagelijks    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdaxələks/
Woordafbreking
  • da·ge·lijks
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘iedere dag’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • afgeleid van dag met het achtervoegsel -lijks met het invoegsel -e- [2]
stellend
onverbogen dagelijks
verbogen dagelijkse
partitief dagelijks

Bijvoeglijk naamwoord

dagelijks

  1. iedere dag voorkomend of benodigd
    • Hoe moeten we anders ons dagelijks brood verdienen? 
  1. gewoon, alledaags
Afgeleide begrippen
  • dagelijksheid
Uitdrukkingen en gezegden
  • het dagelijks bestuur
het bestuur met de algemene leiding
Vertalingen

Bijwoord

dagelijks

  1. iedere dag
    • Hij leest dagelijks de krant. 
  1. als het dag is, bij dag
    • We worden dagelijks en nachtelijks bestookt met woorden, zelfs in de blauwe lucht. [3]
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dagelijks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.