dagelijks
Nederlands
Woordafbreking
- da·ge·lijks
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘iedere dag’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- afgeleid van dag met het achtervoegsel -lijks met het invoegsel -e- [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | dagelijks |
verbogen | dagelijkse |
partitief | dagelijks |
Bijvoeglijk naamwoord
dagelijks
- iedere dag voorkomend of benodigd
- Hoe moeten we anders ons dagelijks brood verdienen?
- gewoon, alledaags
Afgeleide begrippen
- dagelijksheid
Bijwoord
dagelijks
- iedere dag
- Hij leest dagelijks de krant.
- als het dag is, bij dag
- We worden dagelijks en nachtelijks bestookt met woorden, zelfs in de blauwe lucht. [3]
Synoniemen
- [1] dagdagelijks
- [2] overdag
Vertalingen
1. iedere dag
Gangbaarheid
- Het woord dagelijks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dagelijks' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "dagelijks" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- dagelijks op website: Etymologiebank.nl
- Veering, J. Spelenderwijs (zuiver) Nederlands. (1959) H.J.W. Becht's Uitgeversmaatschappij, Amsterdam; p. 44; geraadpleegd 2017-02-24
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.