vaak
Nederlands
Woordafbreking
- vaak
Zelfstandig naamwoord
vaak m [4]
- (behoefte tot) slaap
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | vaak | vaker | vaakst |
verbogen | vake | vakere | vaakste |
partitief | vaaks | vakers | - |
Verwante begrippen
- nooit, ooit, soms
- gedurig, gewoonlijk, menigmaal, veel, veelal, veeltijds, veelvuldig
Vertalingen
1. vele malen
|
Gangbaarheid
- Het woord vaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vaak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "vaak" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- vaak op website: Etymologiebank.nl
- vaak op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.