vaak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vaak    (hulp, bestand)
  • IPA:/vak/
  • IPA: /vaːk/
Woordafbreking
  • vaak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘slaap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord vaak -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

vaak m [4]

  1. (behoefte tot) slaap
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen vaakvakervaakst
verbogen vakevakerevaakste
partitief vaaksvakers-

Bijvoeglijk naamwoord

vaak [5]

  1. vele malen
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Afrikaans

stellend
vaak

Bijvoeglijk naamwoord

vaak

  1. slaperig
  1. «Ek is vaak
    Ik heb slaap!
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.