daags
Nederlands
Woordafbreking
- daags
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘dagelijks’ voor het eerst aangetroffen in 1597 [1]
- afgeleid van dag met het achtervoegsel -s (genitief van dag) [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | daags |
verbogen | daagse |
partitief | daags |
Bijvoeglijk naamwoord
daags [3]
- tweemaal daags (tweemaal per dag)
- op de dag
- Daags voor de verkiezingen werd de partijleider zenuwachtig voor de uitslag.
- daags te voren: gisteren
- Daags tevoren nam hij nog veel rust om op de dag zelf een goede marathon te kunnen lopen.
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- daagsanker, daagstouw
Gangbaarheid
- Het woord daags staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'daags' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.