burgemeester
Nederlands
[1] burgemeester
![](../I/m/Molen_Laurentia_kap_burgemeester.jpg)
[2] burgemeester van een molen
Woordafbreking
- bur·ge·mees·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘hoofd van een gemeente’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1254 [1]
- samenstelling van burger zn en meester zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | burgemeester | burgemeesters |
verkleinwoord | burgemeestertje | burgemeestertjes |
Zelfstandig naamwoord
burgemeester m
- (beroep) hoofd van het gemeentebestuur
- het bord onder de spil van een molen
- (vogels) de naam van een tweetal meeuwensoorten:
Hyponiemen
- dagburgemeester, dorpsburgemeester, ereburgemeester, ex-burgemeester, interim-burgemeester, kandidaat-burgemeester, locoburgemeester, nachtburgemeester, oorlogsburgemeester, oud-burgemeester, teflonburgemeester
Afgeleide begrippen
- burgemeesterlijk, burgemeesterschap, burgemeestersfunctie, burgemeesterskamer, burgemeesterssjerp, burgemeesterstoezicht, burgemeestersvrouw
Uitdrukkingen en gezegden
iemand die met de vijand samenwerkt om erger te voorkomen
Vertalingen
1. hoofd van het gemeentebestuur
|
Gangbaarheid
- Het woord burgemeester staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'burgemeester' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.