burger
Nederlands
Woordafbreking
- bur·ger
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘inwoner van stad, lid van een staat’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- inwoner van een versterkte plaats[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | burger | burgers |
verkleinwoord | burgertje | burgertjes |
Zelfstandig naamwoord
burger m
- een inwoner van een stad of staat die bepaalde wettelijke rechten en plichten heeft
- De burgers van de stad staken bij deze ramp zelf de handen uit de mouwen.
- een lid van de burgerbevolking, in tegenstelling tot een strijdende partij of ordedienst
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1
Gangbaarheid
- Het woord burger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'burger' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.