break

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  break    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbrek/
Woordafbreking
  • break
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord break breaks
verkleinwoord breakje breakjes

Zelfstandig naamwoord

break m

  1. onderbreking van ingespannen bezigheid om nieuwe energie op te doen
    • (…) ondertussen kan ik het mij permitteren om eens een dagje de piano te laten rusten. Ik haal dat wel in de volgende dag, door dan wat meer te oefenen. Zoals gezegd: even een break is soms beter dan ongeïnspireerd te zitten oefenen. [2]
  1. (sport) (tennis) winnen van een game waarin de tegenstander mag serveren
    • Sampras zette Becker meteen onder zware druk. Dat resulteerde al in de derde game in een doorbraak op zijn service. "Als je Sampras een break moet toestaan, heb je in de meeste gevallen al verloren," verzuchtte Becker. [3]
  1. (muziek) deel van songs in de populaire muziek waar niet wordt gezongen maar de percussie overheersend is
    • Dennis trapt Dr. Rhythm aan. Koos en Arthur zetten in. Dan gebeurt er iets, het is magisch, als een ruimteschip dat met optimale stuwkracht opstijgt: Merel valt in. Als ze een break slaat op het ritme van de drumcomputer lijkt het alsof het ruimteschip in een volgende versnelling wordt gezet. Er is geen weg terug meer. Het nummer is klaar en ze moeten allemaal lachen van opwinding, Merel heeft blosjes op haar wangen. [4]
  1. (verkeer) personenauto met meer ruimte achterin doordat het achterste deel niet lager is (vooral gebruikt voor auto's van Franse makelij)
    • Toen ons vierde kind geboren was, ging ik met een duimstok naar de autotentoonstelling in de RAI om een grote auto uit te zoeken, met plaats voor vier kinderen, waarvan één in een reiswieg. Er waren twee modellen die voldoende ruimte boden. Maar toen de dealer van Citroën voor een proefrit met een DS-break naar ons huisje kwam en zag hoe jong we waren en hoe wij daar leefden, zei hij direct: ‘Meneer, deze auto, dat is niets voor U.’ Zo werd het een Volvo Amazone Combi, zoals dat toen heette. [5]
  1. (verkeer) (verouderd) rechthoekig open rijtuig met vier wielen
    • Ik herinner mij nog, dat wij op een zonnigen zondagmorgen in een break uitreden. Drie zaten er gedrongen op de hooge achterbank; de kleine Rudolf op de knieën van den advocaat; een meisje op den schoot der moeder, een ander op den bodem tusschen ons in. [6]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [1] minibreak
  • [1] groente-en-fruitbreak
Verwante begrippen
naar de vorm, ook ontleend aan het Engels

Tussenwerpsel

break!

  1. (sport) (boksen, kickboksen) uitroep van de scheidsrechter waarmee hij het gevecht even onderbreekt en de vechters scheidt
    • De scheidsrechter gebruikt, tijdens een wedstrijd vier commando’s: (…)
      3. ‘break’; Beide boksers moeten een stap terug doen en verdere commando’s, van de scheidsrechter, afwachten voordat ze het boksen mogen hervatten. (…)
       [7]

Gangbaarheid

  • Het woord break staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to break
he/she/it breaks
verleden tijd broke
voltooid
deelwoord
broken
onvoltooid
deelwoord
breaking
gebiedende wijs break

Werkwoord

break

  1. breken
enkelvoud meervoud
break breaks

Zelfstandig naamwoord

break

  1. break (onderbreking; tennisterm; muziekterm)
Overerving en ontlening

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /bʁɛk/
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels  break ww  uit 'break in a horse' "een jong trekpaard trainen"
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  break     le break     breaks     les breaks  

Zelfstandig naamwoord

break m

  1. (spreektaal) stationwagen [1]
  2. brik, vierwielig rijtuig
Overerving en ontlening

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.