boksen
Nederlands
Woordafbreking
- bok·sen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘met de vuist vechten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1808 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boksen | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
boksen o
- (sport) een tactische vechtsport
- Boksen is een gevaarlijke sport met grote kans op hersenletsel.
Hyponiemen
- kickboksen, opboksen, schaduwboksen, thaiboksen
Afgeleide begrippen
- boksbal, boksbeugel, boksgala, bokshandschoen, boksijzer, boksoor, bokspartij, boksring
Uitdrukkingen en gezegden
- iets voor elkaar boksen
door hard werken zorgen dat iets lukt
Vertalingen
1. een tactische vechtsport
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als meervoudsvorm.
Zelfstandig naamwoord
boksen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord boks
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
boksen |
bokste |
gebokst |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
boksen
- overgankelijk vuistvechten als sport
- Hij heeft zijn laatste wedstrijd gebokst en verloren.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord boksen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boksen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Deens
Woordafbreking
- bok·sen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.