bouwvakker
Nederlands
Woordafbreking
- bouw·vak·ker
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘iem. die in de woningbouw werkt’ voor het eerst aangetroffen in 1963 [1]
- afgeleid van bouwvak met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwvakker | bouwvakkers |
verkleinwoord | bouwvakkertje | bouwvakkertjes |
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord bouwvakker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bouwvakker' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.