schilder
Nederlands
Woordafbreking
- schil·der
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘verver’ voor het eerst aangetroffen in 1270 [1]
- afgeleid van schild met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schilder | schilders |
verkleinwoord | schildertje | schildertjes |
Zelfstandig naamwoord
schilder m
Synoniemen
- [2] verver
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een kunstenaar die geschilderde afbeeldingen maakt
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schilderen |
schilder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schilderen
- Ik schilder.
- gebiedende wijs van schilderen
- Schilder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schilderen
- Schilder je?
Gangbaarheid
- Het woord schilder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schilder' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.