bouwmeester
Nederlands
Woordafbreking
- bouw·mees·ter
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘architect’ voor het eerst aangetroffen in 1620 [1]
- samenstelling van bouw en meester
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouwmeester | bouwmeesters |
verkleinwoord | bouwmeestertje | bouwmeestertjes |
Zelfstandig naamwoord
bouwmeester m
- (beroep), (kunst), (wetenschap), (techniek), architect, ontwerper van gebouwen, die dit ontwerp visualiseert en de verwerkelijking van dit concept technisch en administratief begeleidt.
Gangbaarheid
- Het woord bouwmeester staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bouwmeester' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.