bouwer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bou·wer
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van de werkwoordstam van bouwen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwer bouwers
verkleinwoord bouwertje bouwertjes

Zelfstandig naamwoord

bouwer m

  1. (beroep) een persoon die dingen bouwt
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.