bolus

bolus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bolus    (hulp, bestand)
  • IPA: /bolɵs/
Woordafbreking
  • bo·lus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘gebak’ voor het eerst aangetroffen in 1854 [1]
  • Herkomst: Jiddisj (vernederlandste vorm)[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bolus bolussen
verkleinwoord bolusje bolusjes

Zelfstandig naamwoord

bolus m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (voeding) bepaald zoet gebak, een soort koffiebroodje, bijvoorbeeld gemberbolus
    • Geef mij maar eens een lekkere bolus! 
  1. (Jiddisch-Hebreeuws) drol
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord bolus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
47 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Latijn

Zelfstandig naamwoord

bolus m

  1. winst
  2. worp (bij het dobbelen).
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.