bolus
![](../I/m/Bolus.jpg)
bolus
Nederlands
Woordafbreking
- bo·lus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘gebak’ voor het eerst aangetroffen in 1854 [1]
- Herkomst: Jiddisj (vernederlandste vorm)[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bolus | bolussen |
verkleinwoord | bolusje | bolusjes |
Zelfstandig naamwoord
bolus m
- (Jiddisch-Hebreeuws) (voeding) bepaald zoet gebak, een soort koffiebroodje, bijvoorbeeld gemberbolus
- Geef mij maar eens een lekkere bolus!
- (Jiddisch-Hebreeuws) drol
Gangbaarheid
- Het woord bolus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bolus' herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "bolus" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
Latijn
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | bolus | bolī |
genitief | bolī | bolōrum |
datief | bolō | bolīs |
accusatief | bolum | bolōs |
vocatief | bole | bolī |
ablatief | bolō | bolīs |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.