bio

Niet te verwarren met: bíó, bio-, bios

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bio    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbijo/
Woordafbreking
  • bio
Woordherkomst en -opbouw
[1] * enkelvoud meervoud
naamwoord bio bio's
verkleinwoord biootje biootjes

Zelfstandig naamwoord

bio v

  1. korte beschrijving van de levensloop
    • Tot nu toe heeft Clinton haar bio nog niet veranderd, maar ze zegt wel dat binnenkort te doen. [1]
  1. (spreektaal) (onderwijs) aanduiding voor het schoolvak of wetenschapsgebied waarin de levende natuur wordt bestudeert
    • Gast, wat is het huiswerk voor bio? [2]
Opmerkingen
  • Het meervoud en verkleinwoord zijn alleen in de eerste betekenis gangbaar.
stellend
onverbogen bio
verbogen (alleen
predicaat)

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

bio

  1. ecologisch verantwoord, natuurvriendelijk
    • De discussie over gangbaar versus bio is zo gedateerd. [3]
Opmerkingen
  • In plaats van de attributief gebruik komt vaak een samenstelling met het voorvoegsel bio- voor.

Gangbaarheid

  • Het woord bio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɪjɔ/
Woordafbreking
  • bio
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het zelfstandig naamwoord biograf

Zelfstandig naamwoord

bio o

  1. (spreektaal) bioscoop
Verbuiging
Synoniemen
  • biják m onbezield
  • biograf m onbezield
  • kino o
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

bio

  1. bio; natuurlijk, biologisch
Verbuiging
  • Onverbogen

Verwijzingen

Twi

Bijwoord

bio

  1. opnieuw
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.