zelfbewust
Nederlands
Woordafbreking
- zelf·be·wust
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘met besef van eigen waarde’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1865 [1]
- samenstelling van zelf en bewust
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zelfbewust | zelfbewuster | (zelfbewustst) * |
verbogen | zelfbewuste | zelfbewustere | (zelfbewustste) * |
partitief | zelfbewusts | zelfbewusters | - |
Opmerkingen
- Omdat "-stst" moeilijk is uit te spreken en te verstaan kan voor de overtreffende trap beter de omschrijving "meest zelfbewust(e)" worden gebruikt.[2][3]
Gangbaarheid
- Het woord zelfbewust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zelfbewust' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "zelfbewust" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Omschreven trappen van vergelijking (algemeen) op website: http://taaladvies.net; punt 3.; geraadpleegd 2017-05-21
- Haeseryn, W. e.a. "6·4·3·1·ii Omschrijving van de trappen van vergelijking met meer en meest" in: Algemene Nederlandse Spraakkunst (1997) op website E-ANS: ans.ruhosting.nl; punt 4.; geraadpleegd 2017-05-21
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.