banaan
![](../I/m/Banana.png)
Een tros bananen.
Nederlands
Woordafbreking
- ba·naan
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Portugees, in de betekenis van ‘plant, vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
- van Portugees banana [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | banaan | bananen |
verkleinwoord | banaantje | banaantjes |
Zelfstandig naamwoord
banaan v/m
- Eet u vaak bananen of houdt u meer van peren?
Hyponiemen
- appelbanaan, babybanaan, bakbanaan, rijstbanaan, vezelbanaan
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een vrucht van de bananenboom
Gangbaarheid
- Het woord banaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'banaan' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.