aula

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aula    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑula/
Woordafbreking
  • au·la
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘grote gehoorzaal’ voor het eerst aangetroffen in 1864 [1]
  • via Latijn aula van Oudgrieks αυλή (aulé) "hof, hal" [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aula aula's
verkleinwoord aulaatje aulaatjes

Zelfstandig naamwoord

aula v/m

  1. (bouwkunde) een grote ruimte of zaal in een gebouw
    • De centrale hal van de school functioneerde ook als aula. 
  1. (bouwkunde), (verouderd) (historisch) binnenplaats, hof
  2. een grote gehoorzaal van een universiteit
    • De opening van het academisch jaar vond plaats in de aula 
  1. een grote zaal voor bijeenkomsten, voorstellingen enz. in een middelbare school, een museum of eenigerlei andere instelling
    • De school was flink gegroeid en het oude aulaatje was daarmee te klein geworden. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [3]: universiteitsaula
  • [4]: schoolaula
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aula staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˡæʉlɑ/
Woordafbreking
  • au·la
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Griekse zelfstandige naamwoord αυλή (aule = hof, hall).

Zelfstandig naamwoord

aula m

  1. (bouwkunde) aula
  1. «Universitetets aula i Oslo gjenåpner etter grundig restaurering.»
    De aula van de universiteit in Oslo heropent na een grondige restauratie.
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   aula     aulaen     aulaer     aulaene  
genitief   aulas     aulaens     aulaers     aulaenes  
Afgeleide begrippen
  • aulakonsert


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˡæʉlɑ/
Woordafbreking
  • au·la
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Griekse zelfstandige naamwoord αυλή (aule = hof, hall).

Zelfstandig naamwoord

aula m

  1. (bouwkunde) aula
Verbuiging
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   aula     aulaen     aulaer     aulaene  
genitief                        
m
bijvormen
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief           aulaar     aulaane  
genitief                        


Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • au·la
enkelvoud meervoud
aula aulas

Zelfstandig naamwoord

aula v

  1. (onderwijs) aula

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.