auditorium

Nederlands

auditorium (2) van Tenerife
Uitspraak
Woordafbreking
  • au·di·to·ri·um
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gehoorzaal’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1]
  • afgeleid van het Latijnse audīre (horen) met het achtervoegsel -orium [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord auditorium auditoria
auditoriums
verkleinwoord auditoriumpje auditoriumpjes

Zelfstandig naamwoord

auditorium o [3]

  1. gehoor, de gezamenlijke toehoorders
  2. gehoorzaal


Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord auditorium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.