asbest

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·best
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘delfstof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1782 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord asbest -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

asbest o

  1. (mineraal) verzamelnaam van een aantal silicaten met een vezelige structuur
    • in Nederland waarschuwde de arbeidsinspectie in de jaren '30 al voor de gezondheidsgevaren van asbest. Het duurde tot 1993 voor het werken met het mineraal eindelijk werd verboden 
Afgeleide begrippen
  • witte asbest: chrysotiel
  • blauwe asbest: crocidoliet
  • gele asbest: anthophylliet
  • grijze asbest: tremoliet
  • groene asbest: actinoliet
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord asbest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /azbɛst/
Woordafbreking
  • asbest

Zelfstandig naamwoord

asbest monbezield

  1. (verouderd)(mineraal) asbest; verzamelnaam van een aantal silicaten met een vezelige structuur
Verbuiging
Schrijfwijzen
  • azbest monbezield
Synoniemen
  • osinek monbezield
Afgeleide begrippen
  • asbestový
  • asbestocementový
Verwante begrippen

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.