agora

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ago·ra
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘centraal plein in oude Griekse steden’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • van het Oudgriekse ἀγορά [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord agora agora's
verkleinwoord agoraatje agoraatjes

Zelfstandig naamwoord

agora m / v

  1. (geschiedenis) plein in Oud-Griekse steden
  2. (economie) vrije markt
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord agora staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen


Portugees

Uitspraak
  • IPA: /'aˈgɔɾə/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse hac hora.

Bijwoord

agora

  1. nu


Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

agora v

  1. (geschiedenis) agora; plein in Oud-Griekse steden
Afgeleide begrippen
  • agorálny


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /agɔra/
Woordafbreking
  • ago·ra

Zelfstandig naamwoord

agora v

  1. (geschiedenis) agora; plein in Oud-Griekse steden
  2. (numismatiek) agora; Israëlische munteenheid
Verbuiging
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

    Meer informatie

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.