agorafobie
Nederlands
Woordafbreking
ago·ra·fo·bie
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘pleinvrees’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
- gevormd van het Grieks 'agora' (vergaderplaats, stadsplein) met het achtervoegsel -fobie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agorafobie | agorafobieën |
verkleinwoord | agorafobietje | agorafobietjes |
Zelfstandig naamwoord
agorafobie v
- angst voor openbare ruimtes met veel drukte
- Mensen met agorafobie ondervinden bovenmatig veel angst bij het bezoeken van situaties buitenshuis.[3]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord agorafobie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'agorafobie' herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /agɔrafɔbɪjɛ/
Woordafbreking
- ago·ra·fo·bie
Zelfstandig naamwoord
agorafobie v
- (medisch) agorafobie; angst voor openbare ruimtes met veel drukte
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.