afwezigheid

Nederlands

Uitspraak

Geluid: afwezigheid (hulp, bestand)

Woordafbreking

af·we·zig·heid

Woordherkomst en -opbouw

Afgeleid van afwezig met het achtervoegsel -heid [1]

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	afwezigheid	afwezigheden
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

afwezigheid v

het afwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats

Antoniemen

aanwezigheid

Vertalingen

1. het afwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats

Afrikaans: afwesigheid ^(af), absensie ^(af)
Albanees: mungesë ^(sq)
Deens: fraværelse ^(da)
Duits: Abwesenheit ^(de) v
Engels: absence ^(en)
Esperanto: foresto ^(eo), manko ^(eo)
Fins: poissaolo ^(fi)
Frans: absence ^(fr) v

Fries: ôfwêzigens ^(fy)
Italiaans: assenza ^(it)
Latijn: absentia ^(la) v
Papiamento: ousensia
Pools: nieobecność ^(pl) v
Portugees: ausência ^(pt), falto ^(pt)
Spaans: ausencia ^(es) v
Turks: yokluk ^(tr)

Gangbaarheid

Het woord afwezigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afwezigheid' herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

afwezigheid op website: Etymologiebank.nl

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.