afnemer
Nederlands
Woordafbreking
- af·ne·mer
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘koper’ voor het eerst aangetroffen in 1903 [1]
- Van de stam van afnemen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afnemer | afnemers |
verkleinwoord | afnemertje | afnemertjes |
Zelfstandig naamwoord
afnemer m
- (handel) individueel persoon of rechtspersoon die goederen of diensten opkoopt
- Geschillen tussen de afnemer en de leverancier.
Hyponiemen
- stroomafnemer
Vertalingen
1. individueel persoon of rechtspersoon die goederen of diensten opkoopt
Gangbaarheid
- Het woord afnemer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'afnemer' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.