scheiden

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  scheiden    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxɛi̯də(n)/
Woordafbreking
  • schei·den
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘verbinding verbreken’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
scheiden
scheidde
gescheiden
zwak -d

gemengd

volledig

Werkwoord

scheiden [3]

  1. overgankelijk in afzondering brengen
    • In deze machine wordt het waardevolle erts gescheiden van de rest van het opgegraven gesteente. 
  1. overgankelijk het samenzijn of de omgang van personen verbreken of verbroken houden
    • Moeder en dochter werden gescheiden door de bouw van de Muur. 
  1. ergatief ~ van: een huwelijksband verbreken
    • Hij is al enige tijd van haar gescheiden. 
  1. ergatief uiteengaan
    • Wij scheidden in droefheid, maar zwegen van scheiden. 
  1. wederkerend zich ~: afsplitsen
    • En daar scheidden zich hun wegen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Bij het scheiden van de markt, leert men de kooplui kennen
als de zaken eenmaal gedaan zijn leer je iemand pas kennen
  • De bokken van de schapen scheiden
De goeden apart van de kwaden zetten of een scheiding maken tussen goede en slechte mensen ofwel: Een scheiding maken tussen mannen en vrouwen ofwel: Een scheiding maken tussen mensen die iets durven of kunnen ten opzichte van anderen.
  • Het kaf van het koren scheiden
Het waardevolle van het waardeloze scheiden
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord scheiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.