scheiden
Nederlands
Woordafbreking
- schei·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
scheiden |
scheidde |
gescheiden |
zwak -d
gemengd |
volledig |
Werkwoord
scheiden [3]
- overgankelijk in afzondering brengen
- In deze machine wordt het waardevolle erts gescheiden van de rest van het opgegraven gesteente.
- overgankelijk het samenzijn of de omgang van personen verbreken of verbroken houden
- Moeder en dochter werden gescheiden door de bouw van de Muur.
- ergatief ~ van: een huwelijksband verbreken
- Hij is al enige tijd van haar gescheiden.
- ergatief uiteengaan
- Wij scheidden in droefheid, maar zwegen van scheiden.
- wederkerend zich ~: afsplitsen
- En daar scheidden zich hun wegen.
Hyponiemen
- afscheiden, afvalscheiden, bescheiden, echtscheiden, hotelscheiden, onderscheiden, proefscheiden, toescheiden, uitscheiden, vaneenscheiden, verscheiden
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- Bij het scheiden van de markt, leert men de kooplui kennen
als de zaken eenmaal gedaan zijn leer je iemand pas kennen
- De bokken van de schapen scheiden
De goeden apart van de kwaden zetten of een scheiding maken tussen goede en slechte mensen ofwel: Een scheiding maken tussen mannen en vrouwen ofwel: Een scheiding maken tussen mensen die iets durven of kunnen ten opzichte van anderen.
- Het kaf van het koren scheiden
Het waardevolle van het waardeloze scheiden
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord scheiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'scheiden' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.