abt

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  abt    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ɑpt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ɑpt/
    • (Limburg): /ɑb/
Woordafbreking
  • abt
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘overste van monnikenklooster’ voor het eerst aangetroffen in 1220 [1]
  • Afkomstig van het Oudgriekse ἀββᾶς abbas (vader), dat op zijn beurt teruggaat op het Aramese אבא abba (mijn vader) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord abt abten
verkleinwoord abtje abtjes

Zelfstandig naamwoord

abt m

  1. (religie) (beroep) het hoofd van een abdij
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • aartsabt, vader-abt
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord abt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.