klooster

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kloos·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘instelling waar mensen zich terugtrekken voor godsdienstig leven’ voor het eerst aangetroffen in 1200 [1]
  • Komt van het Latijnse woord claustrum (afgesloten plaats), dat weer van claudere (afsluiten) komt.
enkelvoud meervoud
naamwoord klooster kloosters
verkleinwoord kloostertje kloostertjes

Zelfstandig naamwoord

klooster o

  1. een kloostergemeenschap
    • Hij was van plan om een klooster te gaan stichten. 
  1. een gebouw waarin een klooster gevestigd is
    • Monniken leven vaak in een klooster. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • cisterciënzerklooster, dubbelklooster, moederklooster, nonnenklooster, slotklooster, veenklooster, vrouwenklooster
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord klooster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.