abbot

• Geluid:  abbot (VS)    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈæbət /

• ab·bot

• Afkomstig van het Oudengelse abbod/abbad dat van het Latijnse abbas (vader) komt. Dit woord komt van het Oudgriekse ἀββᾶς abbas (vader) dat weer afkomstig is van het Aramaïsche אבא abba (vader).

abbot

1. abt

1. «The newly appointed abbot decided to take a tour of the abbey.»

   De net benoemde abt besloot een rondgang door de abdij te maken.

• abbot-general, Abbot of Misrule, abbot of the people, archabbot, cardinal-abbot, mitred abbot, mitered abbot, titular abbot

• abba, abbé, abbess, archimandrite

• Zie Wikipedia voor meer informatie. (Nederlands)

• Zie Wikipedia voor meer informatie. (Engels)

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / ˈabɔt /

• ab·bot

• Afkomstig van de Oudzweedse zelfstandige naamwoorden abbote, abot, abote, die van het Oudengelse zelfstandige naamwoord abbot en het Angelsaksische zelfstandige naamwoord abbod komen
• Oudere herkomst: Latijns abbas; Laatgrieks ἀββᾶς; Aramees אבא abba(= vader)

abbot, g

1. abt (van een seculiere klooster) (mannelijke vorm)
2. (religie) abt (mannelijke vorm), (ook van een kerkelijke klooster)

• [1-2]: klosterföreståndare

• [1-2]: munk

• [2]: abbotsstift

• [1-2]: abbedissa (vrouwelijke vorm)
• [2]: abbé

• Zie Wikipedia voor meer informatie. (Nederlands)

• Zie Wikipedia voor meer informatie. (Zweeds)