aardappel
Nederlands
Woordafbreking
- aard·ap·pel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘eetbare knol’ voor het eerst aangetroffen in 1712 [1]
- samenstelling van aard zn en appel zn (aard = met betrekking tot de aarde) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aardappel | aardappelen, aardappels |
verkleinwoord | aardappeltje | aardappeltjes |
Zelfstandig naamwoord
aardappel m
- (plantkunde) Solanum tuberosum
, plant van de soort (Nachtschadefamilie)
- Het bovengrondse groene gedeelte van de aardappel is giftig.
- (voeding) eetbare knol van die plant
- Bartje bidt niet voor aardappels
- Aardappelen, vlees, groente is de standaard hoofdmaaltijd in Nederland
- (in samenstellingen) van of met betrekking tot aardappels
- Aardappelpuree wordt door veel kinderen verkozen boven gewone gekookte aardappels.
Hyponiemen
- bankaardappel, fabrieksaardappel, kleiaardappel, krielaardappel, pootaardappel, winteraardappel, zandaardappel, zoete aardappel, zomeraardappel
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord aardappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aardappel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.