pieper
![](../I/m/AnthusCampestris.jpg)
Een duinpieper
Nederlands
Woordafbreking
- pie·per
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kleine, jonge aardappel’ voor het eerst aangetroffen in 1885 [1]
- Naamwoord van handeling van piepen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pieper | piepers |
verkleinwoord | piepertje | piepertjes |
Zelfstandig naamwoord
pieper m
- een zangvogel uit het geslacht Anthus
- Piepers zijn vooral vogels van terrein met lage begroeiing en zingen terwijl de uit de lucht neerdalen.
- (voeding), (informeel) aardappel [2]
- Staan de piepers al op?
- (elektronica) apparaat dat een piepend geluid voortbrengt, bijv. om te waarschuwen
- De piepers geven een signaaltje af dat je locatie verraadt als je onder de sneeuw bedolven ligt.[3]
- (informeel) zoen
- Hij greep haar bij een roksplooi en lonkte smachtend in haar gezicht."Geef mij een pieper, Leentje," fluisterde hij.[4]
Hyponiemen
- [1] boompieper, brugpieper, duinpieper, gifpieper, glimpieper, graspieper, lekkerpieper, oeverpieper, roodkeelpieper, schrielpieper, waterpieper
- [2] lawinepieper
Gangbaarheid
- Het woord pieper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pieper' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "pieper" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- pieper op website: Etymologiebank.nl
- Special - Lawines - De Kennis van Nu, dekennisvannu.nl
- Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 1904. J.E. Buschmann, Antwerpen 1904
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.