dividend
Nederlands
Woordafbreking
- di·vi·dend
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘periodieke winstuitkering’ voor het eerst aangetroffen in 1745 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dividend | dividenden |
verkleinwoord | dividendje | dividendjes |
Zelfstandig naamwoord
dividend o [3]
- (financieel) uitkering van (een deel van de) winst aan de aandeelhouders van een onderneming
- Over het dividend hoef je geen belasting te betalen, maar over de waarde van de aandelen wel.
Verwante begrippen
- winstaandeel, rente
Hyponiemen
- bonusdividend, cashdividend, interim-dividend, keuzedividend, slotdividend, stockdividend, vredesdividend
Afgeleide begrippen
- dividendbelasting, dividendbewijs, dividendblad, dividendrendement, dividendreserve, dividendstop, dividenduitkering, dividendvrijstelling
Vertalingen
1. uitkering van (een deel van de) winst aan de aandeelhouders van een onderneming
Gangbaarheid
- Het woord dividend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dividend' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.