Oera Linda

Oera Linda, ook wel Oera Linda-boek of Ura Linda Chronik genoemd, is een manuscript in pseudorunenschrift dat een in 1867 door Cornelis over de Linden naar buiten is gebracht. Het document werd lange tijd beschouwd als een vervalsing; tegenwoordig gaat men eerder uit van een mystificatie, waarvan het oorspronkelijk niet de bedoeling was dat die voor echt werd aangezien.[1] De literaire vorm is die van geschiedsvervalsing, hier echter als onderdeel van een parodie, waardoor het lijkt alsof de vervalsers slecht werk hebben geleverd.

Een bladzijde uit het manuscript van het Oera Linda-Boek

In pseudowetenschappelijke kringen wordt het boek soms voor echt gehouden. Dat gebeurde al bij de uitgave uit 1872. De suggestie van ongeloofwaardigheid was zo sterk dat het bijna onmogelijk was om aan een bewuste vervalsing te denken. Dat bracht de bekende schrijver Multatuli tot de verzuchting:

... bovendien, er komen ook passages in voor die te kinderachtig zyn om van te spreken. Maar juist hierin ligt 'n nieuwe waarschuwingh tegen snel oordelen en hoovaardig verwerpen. Want meent men dat de toch altyd zeer bekwame vervalscher niet op de hoogte was om intezien dat die zwakke zotte passages hem diskrediteeren zouden? Geen schooljongen zelfs zou van Neef Theunis hebben durven spreken. Ik zeg dat het Oera Linda Bok 'n ernstige behandeling verdient.[2]

De uitgave van Goffe Jensma uit 2005, die rekening houdt met de ontstaansgeschiedenis, geldt als maatgevend. Oudere uitgaven hielden de mogelijkheid open dat de tekst een historische kern heeft. Het boek is opgenomen in de Canon van Friesland.

Samenvatting

In het Oera Linda-boek worden tal van Europese namen tot hun Friese origine teruggevoerd en pochen de schrijvers dat de Friese cultuur eigenlijk de bron is van de West-Europese beschaving. Het Fryas (Fries) is 'godstaal' (ooit was er 'één taal op aller tongen en op aller lippen').[3] Ioniërs, Germanen, Kelten en Britten zouden allemaal van de Friezen afstammen, de kinderen van Freya, de oermoeder van de blanke mensen. Op de Aziaten, het 'gele volk van oermoeder Finda', zijn de schrijvers weinig gesteld. Het is een volk vol bijgeloof en afgoden. De 'magi', opperpriester en koning van de 'Magyaren' en zijn valse priesters, worden voortdurend genoemd als tegenstanders van de vrije Friezen. De Slaven danken hun naam aan slavernij. Het valse christendom kwam ook uit het oosten, terwijl Jezus, voor het gemak gelijkgesteld aan Boeddha zijn ware 'zeden en gewoonten' van een 'Friese Stuur' had.[4] Het 'zwarte volk van oermoeder Lyda' (Afrika is 'Lydië') blijft vrijwel onbesproken.

Verhaal

Het boek is een 'raamvertelling' en bestaat uit een proloog en negen boeken: van I. de helpers van Adela, II. Adelborst over de Linden, III. Apollonia over de Linden, IV. Frederik over de Linden, V. Wiljo over de Linden, VI. Koenraad over de Linden, VII. Beden over de Linden, IX. Anonymus i, X. Anonymus ii. Adela (ca. 559 v. Chr.) had met Apol vier kinderen: Adelborst, Apollonia, Apol en Adelhart. Frederik leefde ca. 300 v. Chr. en maakte de 'Erge Tijd' (waarschijnlijk den 'neolitischen zondvloed'[5]) mee. Wiljo was haar man en Koenraad en Hagana hun zonen. Beden, de zoon van Hagana en Cornelia (de dochter van Friso), was Koenraads neef.

Het boek vertelt over een vierduizend jaar oude Friese beschaving en een verzonken continent Atlan (Atlantis). Aldlan (oud land) zou in 2193 v. Chr. zijn verzonken. Deze datering lijkt te zijn ontleend aan de Friesche Volksalmanak voor het jaar 1851, waar wordt gesteld dat dit het 4044e jaar 'sedert den Zondvloed' betrof. Er waren overigens volgens dezelfde bron pas 5800 jaar verstreken sinds de 'Wereldschepping, naar onze Tijdrekening'.[6]

Het eerste deel betreft een scheppings dat begint met 'Wralda' (wereld, Alvader), de Tijd en Aarde. Na het twaalfde 'jolfeest' (het jol is hier het 'wiel van de tijd') baarde Aarde drie 'manbegeerten: drie 'oer-moeders' van wie alle mensen afstammen. Zwarte Lyda, gele Finda en witte Frya baarden elk twaalf zonen en twaalf dochters. Het betreft de Afrikanen, Aziaten en Europeanen. De zwarte, 'hartstochtelijke, scherpe, geweldige, wondervolle, arme' Lyda wil van wetten niets weten en handelt naar instinct, voor gele, 'verleidelijke, onredelijke, valse, zelfzuchtige, dubbelhartige, ongelukkige' Finda geldt de uiterlijke wet als het hoogst en alleen 'schone, bevallige, geweldige, reine, verlichte, milde, gelukkigste, wijze, uitverkoren' Frya heeft haar geweten als 'wet' en richtsnoer.[7] Ze zouden de 'godsdienstige ontwikkeling van de mensheid' onderscheidden in 'drie fases: instinct, uiterlijke wet en innerlijke stem van het geweten.' Van Finda stammen de 'Magyaren' (Hongaren) en 'Finnen', maar ook de 'Golen' (Galliërs) en Phoeniciërs spelen een rol, die tegenover de 'Fryas' worden gesteld, het vrije volk der Friezen, kinderen van Frya. Het komt zelfs tot een conflict tussen de hoogste priester-koning 'Magi' en 'Wodin' (Wodan). Verder worden Wodins neven 'Inka' (vandaar de Inca's) en 'Neef Theunis' (Neptunus) ten tonele gevoerd, als wel 'Nyhellenia' (Nehalennia, Minerva), dochter van Wralda, 'Minno' (Minos), de 'Zeekampriërs' (Sugambren), 'Kelta' (vandaar de Kelten), 'Jon' (vandaar de Ioniërs), 'Zeekrops' (Cecrops, van een Friese moeder), 'Ulyssus' (Odysseus kwam naar 'Walhallagara', Walcheren) en 'Gertje' (vandaar de Germanen).

De voorgeschiedenis van Friso de 'Conditor Frisae' wordt in het Oera Linda-boek beschreven. Friso was een nakomeling van Gertje, de dochter van 'Grote Pier'. Zij trok in 1551 v. Chr. met haar 'Gertmannen' van 'Athenja' (Athene) naar de Punjab (India) en stichtte er een Friese kolonie. Toen Alexander de Grote tijdens zijn veroveringstocht in India kwam (327 v. Chr.) ontmoette hij er de nazaten onder leiding van Friso. Friso keerde ten slotte in 303 v. Chr. naar Stavoren terug, werd graaf en gaf zijn naam aan Friesland. Zijn eerste vrouw was Hil(la) met wie hij twee kinderen had: Joy en Troost. Zij pleegden zelfmoord, omdat ze waren verkracht door Demetrius.[8] Friso's tweede vrouw was Swethirte (Sweetheart). Adel en Witto (Vitho) waren hun zonen, Weemoed (Vimoda) en Cornelia (Kornhelja) hun dochters. Weemoed trouwde met Kavch (Kâp), zoon van Wichhirte, de koning van de Gertmannen. Kavch werd de stamvader van de Cauchen.[9] Na graaf Friso kwamen er drie koningen met de naam Adel. De vierde was Zwarte Adel of Askar (Azinga Ascon).[10]

Achtergrond

Rassenleer

Arthur de Gobineau (1816-1882) had in 1853-1855 zijn Essai sur l'inégalité des races humaines (verhandeling over de ongelijkheid van de menselijke rassen) geschreven, wat invloed had op de 'ariosofie', de leer over superieure en inferieure rassen, die het nationaalsocialisme zou omarmen. Gobineau beschreef hetzelfde onderscheid tussen blanke, zwarte en gele rassen.

Oorsprongsmythen

Overal in Europa en ook in de Friese landen, circuleerden in de middeleeuwen oorsprongsmythen, die bijbelse, klassieke en inheemse geschiedenis met elkaar verbonden. Het Oera Linda-boek staat in die traditie van de 'apocriefe of fantastische geschiedschrijving' om er vervolgens de draak mee te steken. De auteur 'maakt er bewust karikaturale fictie van.[11] 'De opdracht aan 'Ocko mijn zoon' verwijst naar Ocko Scharlensis, die in 1597 de Warachtige Croniike (Croniicke ende warachtige beschrijvinghe van Vrieslant) schreef. Volgens dit boek was Friso, die vanuit India in Staveren aankwam, in het jaar 313 de mythische stichter en naamgever van Friesland. De vertelstructuur met zijn fictieve ingedrongen vertellers vertoont, aldus Jensma, opvallende overeenkomsten met het Oera-Linda-boek.

Het Oera Linda-boek beschrijft de voorgeschiedenis van Friso, die ook in 1741 door Willem van Haren in zijn epos Friso, koning der Gangariden en Prasiaten als 'luitenant van Alexander de Grote' wordt vermeld. Al in de 17e eeuw had Martin Hamconius het portret van Friso opgenomen in zijn Verthoninge der Coninghen, Bisschoppen, Princen, Potestaten, Heeren ende Graven van Vrieslant.

In 1806 schreef De Grave Republique des Champs Elysées, 'een voorloper van het Oera Linda-boek', waarin Homerus werd voorgesteld als een Belgisch schrijver uit Saint Omer en de geschiedenis van de Ilias en Odyssee zich in Nederland en België had afgespeeld. Ulysses gaf zijn naam aan Vlissingen, tovenares Circe haar naam aan Zierikzee.[12]

Verzonken land

De Duitsgezinde publicist Knut Jungbohn Clement uit Amrum schetste in zijn Lebens- und Leidensgeschichte der Frisen uit 1845 voor het eerst een beeld van een verzonken Atlantis midden in de Noordzee dat het oorspronkelijke thuisland van de Friezen zou zijn. De Friese kuststreken zouden de restanten vormen van een oorspronkelijke Frisenmarsch ten zuiden van de Doggersbank, waarvan het grootste deel tijdens de legendarische Cimbrische Watervloed in de tweede eeuw voor Christus door de zee verzwolgen was. De Friese taal was een kostbaar overblijfsel uit de oertijd, de politieke vrijheidszin der Friezen kon alle Duitsers tot voorbeeld dienen. Clement bezocht datzelfde jaar Holland, Friesland en Groningen, zijn boek raakte hier – samen met zijn Duitse vertaling van Eeltje Halbertsma's Lapekoer – al snel bekend; juli 1850 werd hij vanwege zijn publicaties benoemd tot erelid van het Selskip foar Fryske Tael en Skriftekennisse.[13] Clement greep terug op een oude sage uit Sleeswijk-Holstein waarin beweerd werd, dat grote delen van de Noord-Friese kuststrook bij een stormvloed waren verdronken. Bij die gelegenheid zou ook het Kanaal zijn ontstaan. Montanus de Haan Hettema publiceerde hierover in de Friesche Volks-Almanak van 1849.

De Cimbrische Vloed speelde tevens een rol in het werk van hoogleraar Johannes Matthias Schrant (1783-1866) te Leiden. Deze publiceerde in 1850 het boek De Kimbren en hunne lotgevallen, waarin hij een indringend beeld schetst van deze vloed waarbij zijns inziens grote delen van de Noord- en Oostzeekust verdronken. HaverSchmidt volgde enkele jaren later colleges bij hem.[14] De mythe van de Cimbrische Vloed kende hij toen al: een komisch stukje dat hij in 1850 schreef – hij was toen vijftien jaar oud – begint met "de groote Cimbrische vloed waarbij Engeland van het vaste land werd gescheiden".[15] Hij liet zich hierbij naar eigen zeggen inspireren door het werk van Van Haren. De tekst kan volgens Jensma als het prototype voor het Oera Linda-boek gelden.

Vrijmetselarij

Er zijn ook parallellen met het boek India in Greece, or Truth in Mythology (India in Griekenland of de waarheid in mythologie), dat gepubliceerd werd in 1852 onder de schuilnaam Edward Pococke (in werkelijkheid een 17e-eeuws oriëntalist). Hierin wordt een eindeloze reeks Griekse namen tot Indiase bronnen herleid. Het inspireerde de theosofe Helena Blavatsky (1831-1891) onder meer in haar From the Caves and Jungles of Hindostan (van de grotten en jungles van Hindoestan, postuum uitgegeven in 1892). In het Oera Linda-boek worden tal van Europese namen tot hun Friese origine teruggevoerd en noemt de Friese cultuur zich de oorsprong van de West-Europese beschaving. Blavatsky was overigens in haar Isis Ontsluierd (1877) van mening dat jezuïeten een nauwe band hadden met de (pseudo) vrijmetselarij in Duitsland en Frankrijk. Sinds de oprichting van de Franse 'Orde van de Ridders Tempeliers' (1804) werd de echte vrijmetselarij aangetast. De constitutie, de tabula aurea Larmenii (of Carta Transmissionis), die extreem oud leek, bleek een vervalsing. De jezuïet Chevalier Ramsay (1686-1743) zou de 'Aloude en Aangenomen Schotse Ritus' ontwikkeld hebben om in Engeland de katholieke Stuarts op de troon te helpen.[16] Scheepstimmerman Cornelis over de Linden (1811-1874) uit Den Helder had sterke sympathieën voor vrijmetselaarsideeën en in 1825 was de Loge Willem Frederik Karel in Den Helder opgericht, die leden werfde uit alle rangen en standen, ook timmerlui.

Modernisme

Het Oera-Lindaboek is niet alleen in een historiografische, maar ook in een religieuze context te plaatsen en wel in het 'theologisch modernisme' van de 19e eeuw. Dit modernisme reageerde op 'het succes van de natuurwetenschappen', dat op tal van terreinen tot 'nieuwe inzichten' had geleid (zoals dat de aarde miljoenen jaren oud was). Volgens het modernisme was de Bijbel een door mensen geschreven boek en niet 'het aan de mens geopenbaarde Woord van God' en moest niet 'letterlijk' genomen worden. Wonderen waren 'figuurlijk' bedoeld. God kon men leren kennen door Zijn gedachten, de natuurwetten, te bestuderen. God en de wereld vielen samen. Het was de opdracht van de mens 'Godskennis' op te doen. In volkomen vrijheid diende de mens het kwaad te ontstijgen, dat het resultaat was van 'een onvolkomen psychologische en historische toestand', waarin de mens sinds het begin der tijden verkeerde. In overeenstemming met het modernisme vertelt het Oera Linda-boek: 'Boosheid komt door loomheid, onzorgvuldigheid en domheid. Daarom kan zij wel de mensen schaden, Wralda [God] nimmer'.[17]

Geschiedenis

Het handschrift kende een ingewikkelde en lange route naar publicatie.

Cornelis over de Linden gaf in 1867 eerst een paar overgeschreven vellen van een 'familiekroniek, die hij van zijn tante had gekregen' aan de fotograaf en schilder Harmanus Siderius, die ze overgaf aan de Harlinger journalist en bovenmeester Jan Frederik Jansen. Jansen meldde het echter niet in zijn krant (wat volgens Jensma aanvankelijk de bedoeling was), maar gaf het (terug) aan archivaris en bibliothecaris van de provincie Friesland Eelco Verwijs, lid van het Fries genootschap, dat zich bezighield met het opsporen en uitgeven van belangwekkende oude handschriften. Verwijs moest nu zelf het manuscript beoordelen (waaraan hij volgens Jensma had meegeschreven, waarschijnlijk als redacteur met de meeste kennis van Oudfries) en liet het twee jaar in de la liggen, terwijl hij met zijn ervaring en kennis direct had moeten zien dat het boek niet echt was. Verwijs loodste het handschrift pas na twee jaar het Fries Genootschap binnen.

Een kopie van het manuscript werd in 1869 aan Johan Winkler overgedragen, toen een echte 16e-eeuwse kroniek door Worp van Thabor werd uitgegeven, waarvan 'toevallig' een gedeeltelijke kopie in het bezit was van Over de Linden. Over de Linden eiste toen dat er eerst een transcriptie gemaakt zou worden van het Oera Linda-boek. Winkler bracht 24 november 1870 een rapport over het Oera Linda manuscript uit tijdens de Genootschapsvergadering: een vertaling zou niet lonen. Maar Jan Gerhardus Ottema, conrector van het Leeuwarder gymnasium, nam het stuk op van tafel en raakte langzamerhand volledig van de echtheid overtuigd.

De naam Oera Linda werd aan het manuscript gegeven door dr. J.G. Ottema, een prominent lid van het Provinciaal Friesch Genootschap ter Beoefening van Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, en verwijst naar de familienaam Over de Linden. In 1872 gaf Ottema, overtuigd van de echtheid van het handschrift, de tekst met vertaling uit. Volgens hem ging het hier om een eeuwenoude kroniek, geschreven in een tot dan toe onbekend runenschrift.

Authenticiteit

Volgens de tekst van het boek dateert het manuscript uit het jaar 1256 en zou het verhaal daarvoor al vele malen zijn overgeschreven. Onderzoek wees echter uit dat het papier machinaal vervaardigd is, waarschijnlijk in de jaren 1850 in Maastricht. Ook het nagebootste Oudfries en de omstandigheden waarnaar impliciet wordt verwezen, ademen de geest van de 19e eeuw. Al enkele jaren na zijn verschijning werd - door onderzoek van filoloog Jan Beckering Vinckers - de kroniek in Nederland algemeen als een falsificatie beschouwd en begon het giswerk naar de mogelijke auteur(s) en de bedoeling. In het buitenland groeide daarentegen de belangstelling dankzij een Engelse vertaling uit 1876. Toen Ottema uiteindelijk inzag dat hij ongelijk had en het boek eigentijds was, dus niet-authentiek, onecht, maar een mystificatie (fopperij), verhing hij zich in 1879.

Het boek heeft wellicht nooit voor echt willen doorgaan en kan daarom niet een vervalsing heten. De auteur was geen 'knullige vervalser, maar een speelse, intelligente en gestudeerde mystificateur', die zijn lezer aan het twijfelen wilde brengen. Er is expres (overbodig en 'verdacht') op bladzijden 46 en 47 een 'sleutel' toegevoegd om het ingenieus ontwikkelde 'runenschrift' te kunnen lezen. Het boek wordt door humor, intellect, eruditie (en racisme) gekenmerkt. De eerste helft is beduidend beter geschreven dan de tweede helft, mogelijk door tijdgebrek. De taal, het 'OLBees' volgens Jensma, is eigenlijk geen Oudfries, want er komen ook Nederlandse, Duitse, Franse, Engelse, Nieuwfriese en Stadsfriese woorden in voor. De syntaxis is volledig Nederlands. Een vroeg middeleeuwse Fries zou het Oera Linda-boek dan ook niet kunnen lezen.

Schrijvers

Als vermoedelijke auteurs van het Oera Linda-boek gelden Over de Linden zelf, de neerlandicus Eelco Verwijs en de predikant en literator François HaverSchmidt, beter bekend als Piet Paaltjens. Net als Ottema (1872) kwam Paaltjens door verhanging om het leven (1894). Scheepstimmerbaas Cornelis over de Linden was, volgens Jensma, waarschijnlijk geen lid van de vrijmetselaarsloge in Den Helder, maar hij maakte zijn sympathieën wel zichtbaar door op een foto met een 'passer' in de hand te 'koketteren'. Uit zijn 'vrijdenkersteksten' is gebleken dat hij 'geheel op de hoogte was van de zaak'. In het openbaar hield hij vol de inhoud van het boek, dat hij via een tante zou hebben gekregen, pas te kennen na Ottema's transcriptie en vertaling, maar hij verwees er al naar en gaf er samenvattingen van in zijn opstellen. Volgens Jensma heeft hij de tekst 'afgeschreven', omdat het Oera Linda-boek en zijn eigen teksten 'dezelfde afwijkende eigenaardigheden en foutjes' vertonen. De twee delen van het boek, de tweede helft vertoont sporen van haastwerk en is minder goed en langdradig geschreven, zouden tot stand zijn gekomen in de vroege zomer van 1867 en zomer van 1869.[18]

Jensma noemt in zijn diepgravende studie De gemaskerde God (2004) hun samenwerking uitzonderlijk. De eerste twee hebben hun actieve betrokkenheid steeds ontkend. De veronderstelde hoofdauteur HaverSchmidt bleef lange tijd buiten beeld. Pas in 1916 onthulde Johan Winkler (na zijn dood per testament) de contouren van het door hem vermoede complot, maar aan diens vermoedens werd binnen de Friese beweging aanvankelijk weinig geloof gehecht. Dit vooral omdat men het manuscript als een simpele falsificatie beoordeelde. De discussie werd daarna opnieuw aangezwengeld door Geert Ailco Wumkes (1923) en Murk de Jong (1925).

Doordat een aantal sleutelfiguren van de echtheid van het manuscript overtuigd waren geraakt, kwamen reputaties op het spel te staan en konden de betrokkenen later hun maakwerk niet meer toegeven.

Andere mogelijke auteurs die in de loop der jaren de revue passeerden, zijn Montanus de Haan Hettema, Albartus Telting en J.H. Halbertsma (Van der Meij). De bewijzen daarvoor zijn echter mager.

Betekenis

Jensma betoogt echter dat het boek gezien moet worden als een humoristische parodie, waarin niet alleen de Friese beweging van zijn tijd, maar ook de richtingenstrijd binnen de Nederlandse Hervormde Kerk over de hekel werd gehaald. De 'Finnen' zouden voor de 'rechtzinnigen' ('fijnen') en orthodoxie staan en de 'liberaal vrijzinnigen', de 'modernen' voor de 'Vrijen', de vrijgeboren Fryas (Friezen). Zoals de Finnen onder druk stonden van de Magyaren (Hongaren) en hun priesters, zo stonden de rechtzinnigen onder druk van de 'supranaturalisten', zoals in de 19e eeuw 'mensen die in het wonder geloven' werden genoemd.[19] Jan Hendrik Scholten (1811-1885), Leidse hoogleraar dogmatiek, gaf een variant op het 'theologisch modernisme' in zijn Leer der Hervormde kerk (1848-1850), dat terug te vinden is door heel het Oera Linda-boek, waar ook veel wetten en bepalingen in zijn opgenomen, die niet overeenkomen met Oud-Friese wetboeken. Tal van ideeën uit het modernisme zijn terug te vinden in het boek, dat kan worden 'getypeerd als een allegorie van de richtingenstrijd'. Zo vinden we 'de modernistische drieslag van Scholten terug: instinct, wetten óf geweten als richtsnoer' in de drie oermoeders Lyda, Finda en Frya. Het Oera-Linda-boek is een vrijzinnige aanklacht tegen het christelijk fundamentalisme.' De schrijver Piet Paaltjens (HaverSchmidt), die als mogelijke auteur wordt genoemd en in Leiden theologie studeerde, 'was één van de eerste predikanten van de moderne richting in Friesland en een overtuigd leerling en aanhanger van de hoogleraar Scholten'[20]

Invloed

Engels

De eerste Engelse vertaling van het Oera Linda-boek door William R. Sandbach verscheen al in 1876. De eerste discussies over de 'echtheid' van het boek werden ook opgemerkt in Oost-Friesland: de lexicograaf Jan ten Doornkaat Koolman schreef in 1873 een kritisch pamflet. Een serie artikelen van de Deventer hoogleraar A.J. Vitringa werd in het Duits vertaald. Maar de internationale aandacht doofde al snel uit.

Nationaalsocialisme

De Duitse vertaling van 1933 door Herman Wirth, leidde daarentegen tot een ware hype. In een paar jaar tijd werd er even veel over het boek geschreven als in de halve eeuw daarvoor.[21] Het boek paste in de leer van het ariosofie en de ideologie van het nationaalsocialisme, waarbij de oorsprong van het Duitse volk in het hoge noorden werd gezocht. Daarbij kwam vooral het Friese rotseiland Helgoland als laatste restant van het verzonken Atlantis in beeld.

Wirth zag in zijn Ura Linda Chronik de oerbijbel van de Germanen, een opvatting waarin hij achteraf gesteund werd door Heinrich Himmler, de leider van de SS. Op 4 mei 1934 werd Wirth in een openbaar debat in de aula van de Berlijnse universiteit ten overstaan van 1300 toehoorders door een viertal germanisten en historici terecht gewezen vanwege zijn negatieve toonzetting ten opzichte van het Duitse volk.[22] Himmler liet zich echter niet van de wijs brengen; hij liet het boek uitvoerig bestuderen door de taalkundige Otto Maußer en gelastte nog eind jaren dertig meerdere onderzoekingen op Helgoland, die pas onder druk van de naderende oorlog werden afgebroken. De gedachte van een verzonken Atlantis werkte door in de geschriften van partijideoloog Alfred Rosenberg, die er echter weinig betekenis aan toekende, en van de publicist Heinrich Pudor, die zich op Helgoland concentreerde. De geograaf Albert Herrmann meende een Friese kolonie in Noord-Afrika te hebben gevonden. Discussies over de echtheid van het boek waren echter verboden. Withs studies werd ook opgemerkt in Polen, waar de antisemitische antropoloog Karol Stojanowski zich in 1935 over de Kroniki Ura Linda ontfermde.

Na Tweede Wereldoorlog

Na de Tweede Wereldoorlog verdween het Oera Linda-boek weer grotendeels uit de publiciteit. In Nederland behoorden twee Wirth-aanhangers, de oud-NSB-ers Franz J. Los en ingenieur Jacques F. Overwijn, later verzetsman, tot de weinigen die voor de echtheid van de kroniek bleven pleiten.[23] De Friese socialist Eeltsje Molenaar, een van Wirths toehoorders van het eerste uur, probeerde volgens Jensma tenminste "de schijn van echtheid op te houden".[24] Ook publiciste Mellie Uyldert liet zich kennen als een aanhanger van het boek.[25] Daarnaast bleef de discussie over de makers van het Oera Linda-boek geregeld de kop opsteken. In Duitsland maakte vooral bestsellerauteur Jürgen Spanuth impliciet gebruik van de Oera Linda-mythe om zijn stelling te onderbouwen dat Helgoland het centrum van het verdronken Atlantis zou zijn.

Extreem rechts

Wirths vertaling bleef populair in extreemrechtse kringen. Met name de Italiaanse traditionalist Julius Evola, de Chileense neonazi Miguel Serrano en de Franse nieuw-rechtse filosoof Alain de Benoist lieten zich erdoor inspireren. Wirths versie werd in 1989 in het Italiaans vertaald.[26] De oud-SS-er Wilhelm Landig verwerkte de kroniek in zijn neonazistische Thule-romans.

New Age

In de jaren zeventig werd het Oera Linda-boek opnieuw populair in de New Age-kringen, waar men parallellen met de Atlantis-mythe verder uitwerkte. Voor het eerst raakte het nu ook buiten Nederland en Duitsland bekend. Toonaangevend waren hier de boeken van Robert Scrutton, The Other Atlantis (1977) en Secrets of Lost Atland (1979). Scrutton maakte het onderwerp los uit de politiek beladen context en verbond het met de 'mysteries van de aarde', zoals leylijnen en aardstralen. Het Oera Linda-boek ging zodoende deel uitmaken van het veld van alternatieve geschiedschrijving, een literaire vorm die verwant is aan de science-fiction literatuur.

Neopaganisme

Uit de neopaganistische hoek komt daarentegen het werk van Tony Steele, die – opnieuw in navolging van Wirth – het Oera Linda-boek ziet als een bron voor kennis van de megalithische cultuur en de bijbehorende geloofsopvattingen. In zijn boek Water Witches uit 1998 schetst hij het schippervolk van de Engelse Midlands als afstammelingen van de oude Friezen. In The Rites and Rituals of Traditional Witchcraft uit 2001 beweert hij dat de middeleeuwse hekserijrituelen teruggaan tot de Steentijd. In 1998 verscheen Adriaan Snymans vertaling van het Oera Linda-boek in het Zuid-Afrikaans, die eveneens teruggrijpt op de Neolithische hypothese. Ook de Zuid-Afrikaan Alewyn J. Raubenheimer baseert zijn boek Survivors of the Great Tsunami uit 2010 op het Oera Linda-boek. Daarentegen probeerde de Vlaamse auteur Joël Vandemaele – een volgeling van de historisch-revisionistische theorieën van Albert Delahaye – te bewijzen dat het Oera Linda-boek zich in Frans-Vlaanderen afspeelt. Nieuwe vertalingen verschenen ook in andere talen.

Russisch

Een nieuwe hype ontstond sinds de jaren negentig vanuit Rusland, toen politiek filosoof Aleksandr Doegin zich over het werk van Herman Wirth ontfermde. In zijn invloedrijke bundel Het Absolute Thuisland uit 1999 behandelt hij het Oera Linda-boek als het schoolvoorbeeld van een diepgewortelde Arische rassenmythe, die gemakkelijk in politieke ideologiën kan worden omgezet.[27] En dat was precies wat hij volgens critici deed: de kroniek werd ingezet ter ondersteuning van het Euraziatische wereldbeeld, terwijl het ironisch genoeg om een epos uit de door hem verafschuwde Atlantische wereld ging.[28] Als tegenhanger van het Friese verhaal propageerde Doegin de mythe van het verloren gewaande Palestinabuch, waarin Wirth de ware geschiedenis van het joodse volk zou hebben beschreven. Een van zijn leerlingen verzorgde in 2007 een Russische vertaling van de Ura Linda Chronik, voorzien van een uitvoerige inleiding.[29]

Heden ten dage

Er is nog altijd sprake van een sterke overlap tussen de belangstelling voor het Oera Linda-boek, het geloof in complottheoriën en pseudowetenschap (waaronder de zogenaamde chronologiekritiek) en de voorkeur voor extreemrechts.[30] De Moldavische antropoloog Leonid Mosionjik kenschetst het boek daarom als een romantisch-nationalistische retro-utopie, een van de vele geconstrueerde mythes die kenmerkend zijn voor het New Age-tijdperk en zich gemakkelijk lenen om nationalistische sentimenten te mobiliseren.[31]

Uitgaven en vertalingen

Buitenlandse talen

Internet-publicaties

Literatuur

  • Jan Beckering Vinckers, Gerrit Jansen & Leendert Floris Over de Linden, Waarheid en leugen over het Oera Linda Boek. Herdruk van vier belangrijke brochures uit 1876 en 1877, Amsterdam: Minerva, 1973
  • A.H. Huussen, 'Het Oera Linda Boek: mystificatie of falsificatie?', in: Z.R. Dittrich et al., Knoeien met het verleden, Utrecht-Antwerpen 1984, p. 88-110
  • Goffe Jensma, 'Het Oera Linda-boek: Wat er is en wat er mist', in: PBF. De Provinsjale Biblioteek fan Fryslân: 150 jaar geschiedenis in collecties, Leeuwarden 2002
  • Goffe Jensma, 'Lees, leer en waak. Het Oera Linda Bok: Een rondleiding', in: De vrije Fries 72 (1992), p. 8-52
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.